Jort Kelder was juryvoorzitter van de 2019-verkiezing van BNA Beste Gebouw van het Jaar. Als opwarmer stelden we Jort wat gerichte vragen. We kregen waar we op hoopten: prikkelende antwoorden.
Wees realistisch, eis het onmogelijke
Naar welke categorie ben je vooral benieuwd?
Ik ben een mediamannetje en een individualist, dus geneigd allereerst te vallen voor grote gebaren, dus categorie Identiteit & Icoonwaarde. Op twee zou ik dan de vierde categorie plaatsen, namelijk het particuliere genot dat bouwkunst kan opleveren. Tegelijk realiseer ik mij hoe egocentrisch beide keuzes kunnen zijn. Dan mijmert een andere hersenlob over het sociale belang en dan denk ik meteen aan de grote socialistische bouwwethouders in mijn stad, het beroemde Plan Zuid et cetera. Da’s van meer gewicht dan een leuk villaatje bouwen voor een rijke meneer. Tenslotte, tegendraads als ik ben, kies ik dan toch voor de derde en voor mij belangrijkste categorie Stimulerende omgevingen. Een van mijn missies is het bevrijden van de kantoorknuppel. Die wordt al meer dan een eeuw gegijzeld in laffe ontmenselijkte gebouwen waar je niet dood wilt worden aangetroffen. Als we die noest werkende witte boorden en kokerrokken meer vreugde en inspiratie kunnen bieden door ze te laten werken in bijzondere gebouwen, dan heeft het voor al die architecten straks in de zaal zin gehad dat ze dit vak kozen.
Laten we in hemelsnaam starten met groot denken en iets scheppen voor de eeuwigheid
Welke meerwaarde dient een architect te hebben anno 2019?
Wil je nu dat ik begin over allerlei gestelde eisen aan duurzaamheid, diversiteit en, ehm, het realiseren van een bouwplan tegen vooraf afgesproken budgetten. Spreekt voor zich, lijkt mij. En dat je er ook in een rolstoel naar binnen moet kunnen, at your service. Maar het belangrijkste voordeel van een architect, en dus het verschil tussen een mediocre gebouw en een onder goede architectuur neergezet pand, lijkt mij zoiets als een maaltijd uit de magnetron en de liefdevolle aandacht van een chef de cuisine. Maar waar een professionele chef veel duurder is dan een magnetronhap uit de vriezer, krijg je een bouwkundige chef voor het tipgeld in de horeca. Zeg vijftien procent; een koopje als je weet hoeveel verschil deskundigheid en smaak kunnen maken. Eerlijk gezegd is het mij een raadsel waarom grote bedrijven en vermogende particulieren niet veel meer architecten inschakelen. Zûnigerds benne het.
De jury let bij het nomineren op de meerwaarde voor gebruikers en maatschappij. Terecht criterium?
Een van mijn favoriete architecten is Frank Lloyd Wright. Die maakte gebouwen die bij de oplevering meteen de geschiedenisboeken in konden. Maar ondertussen stond Wright bekend om zijn eigenzinnigheid en onbuigzaamheid als opdrachtgevers niet naar ‘m luisterden. Vind ik ook wel mooi, zo’n persoonlijkheid. Maar anderzijds ligt de tijd hopelijk achter ons dat architecten hun eigen misantropie botvieren. Ramen als schietgaten, geen buiten of zelfs maar balkon, een gehorige galerij die mensen uit hun slaap houdt. Dat soort arrogantie mag afgestraft worden, want de eerste taak van de architect is volgens mij bewoners en gebruikers gelukkig te maken. Of is dat een door de designerbrillen achterhaald idee?
Wat kenmerkt goed opdrachtgeverschap?
Laat ik studentenleider Daniel Cohn Bendit citeren: ‘Wees realistisch, eis het onmogelijke.’ Ik stel mij voor dat veel plannen sneuvelen door financiële of bouwkundige bezwaren, maar laten we in hemelsnaam starten met groot denken en iets scheppen voor de eeuwigheid. Of althans,
een poging wagen. Ons duinhuis heb ik laten ontwerpen door Marc Koehler, toen in 2011 een jong talent dat met een van spanning gloeiend hoofd zijn ontwerpen presenteerde. Mijn belangrijkste eis was: overtref jezelf, concessies zijn voor later. Omdat het in een natuurgebied ligt mocht er van alles niet, maar dat gaan we bij het volgende project revancheren. Alleen uit grote dromen komen bijzondere dingen voort. Achteraf denk ik nog steeds: we zijn te voorzichtig geweest, het mag extremer. Waar toen allerlei types mopperden over ons ontwerp en wapperden met dagvaardingen, verschijnen er inmiddels her en der kopieën van ons huis. Dat lijkt mij een compliment voor de architect. Aan mijn volgende project hebben hopelijk heel wat advocaten hun handen vol, maar uiteindelijk komen ze allemaal op de thee om hun excuses aan te bieden voor hun eerste, burgerlijke reactie.
Is Nederlandse architectuur te typeren en zo ja: hoe?
We zijn goed in bakstenen, dat past wel een beetje bij de volksaard. Maar dat zegt meer over de opdrachtgevers die stammen uit dit calvinistische volk dan over de ontwerpers, mij dunkt. Zoveel architecten, zoveel stijlen. Waar je vroeger op iedere luchthaven de Hollanders eruit viste – matig zittend pak, brogues met korte sokken een suffe attachékoffer en liefst een rood windjack – is iedereen kosmopolitischer geworden en lijken we in zekere zin meer op elkaar. Mijn huisje is ontworpen door een Nederlander met Zuid-Afrikaans bloed, een Vlaming en een Spanjaard – dus welke vlag wappert er op het idee? Nog los van de nominaties waar ik mij op verheug, zie ik vanuit mijn bolide dagelijks veel schitterende ontwerpen voorbij komen, al mag het van mij persoonlijk nog wel wat meer richting Leitner of Niemeyer, hoe lastig dat ook lijkt in dit vlakke land.